Schilderij Royal Institution
Maatschappij
02 augustus, 2023

De kleren van de wetenschapper: de zin en onzin van stereotypen in populaire cultuur

 

Artikel door Frauke Pauwels & Nele Wynants

De man glimlachte: ‘Ik ben wetenschapper, moet u weten. Ons wetenschappers maakt het niet uit wát je bestudeert – zolang je maar studeert.’

‘U, een wetenschapper?’ riep mijn moeder smalend. ‘Nou toevallig ben ik zélf een wetenschapper, en ik herken mijn collega’s op twintig meter afstand. Ha! U hebt niet eens een witte jas!’ Dat klopte. De meneer had een pak aan met een vies lichtbruinig-groenig kleurtje.

‘Mijn excuses,’ schrok de man. ‘Ik had natuurlijk mijn witte jas aan moeten doen. Ja. Maar in een tropisch regenwoud worden ze snel vies, hè? Vandaar. Excuses. Trouwens, dame…’ Hij bekeek mijn moeder van top tot teen. [...] Maar hoe langer hij keek, hoe duidelijker het werd dat ze geen witte jas aan had. Ze had zó ontzettend geen witte jas aan, dat de man ervan ging blozen.

(Donderkat vs kettingzaag, 59)

Afbeelding:  "New Discoveries in Pneumatics". Humphry Davy (1778-1829) geeft een lezing aan het Royal Institution. Prent uit 1802 door James Gillray. Bron Wikimedia Commons

Lacherig schetst deze scène een vestimentaire code: de prototypische veldonderzoeker gestoken ‘in een pak met een vies lichtbruinig-groenig kleurtje’ blijkt minder herkenbaar als wetenschapper dan die in labjas. Dat de moeder van de verteller die hier zelf niet draagt, maar net als de andere bewoners op deze plek in het regenwoud naakt is, lijkt ze even te zijn vergeten. De ‘witte jas’ loopt als een running gag door de vijfdelige Donderkat-reeks (2010-2017) van Thijs Goverde, waarin de avonturen van een moeder-chemicus en haar kinderen centraal staan. Zonder de sterke verankering van het stereotype van de labjas maakt die humor geen kans. En was de moeder misschien ook niet herkenbaar als wetenschapper.   

De labjas staat met stip op één als het gaat om de iconische uitrusting van wetenschappers, maar het is niet het enige uiterlijke kenmerk dat sterk met (moderne) wetenschap is verknoopt. Een proefbuis of erlenmeyer, een bril, het warrige haar (denk aan Einstein): allemaal roepen ze de associatie met wetenschap op. De veelgehoorde kritiek luidt dan ook dat wetenschap hierdoor vernauwd wordt tot experimenten in een laboratorium en de wetenschapper tot de briljante maar verstrooide professor, wit en mannelijk. Maar zijn die stereotiepe kenmerken zo kwalijk als vaak wordt beweerd? Dragen dergelijke eenvoudig waarneembare attributen niet ook bij aan herkenbaarheid? Wij willen die stereotiepe elementen in de verbeelding van wetenschappers hier dan ook benaderen als een repertoire aan performatieve strategieën waaruit ook wetenschappers zelf putten, en geput hebben, om hun identiteit te bevestigen en expertise te claimen. De pogingen om via taal en beeld mensen, dingen, gebeurtenissen of abstracte concepten zoals ‘wetenschap’ op te roepen zijn immers niet beperkt tot de fictionele setting waarmee deze bijdrage opende. Representatie pendelt tussen de werkelijke wereld en die van de verbeelding. We nemen enkele voorbeelden uit de populaire cultuur onder de loep. Met hinkstapsprongen gaan we door de recente geschiedenis, van de goochelaars en illusionisten uit de negentiende eeuw tot hedendaagse striptekenaars en weer terug naar wetenschappers. Zo willen we tonen dat stereotypen ook positief ingezet kunnen worden in populaire cultuur.

Agnodice tekening

Agnodice, illustratie uit Delacoux' Biographie des sages-femmes célèbres, anciennes, modernes et contemporaines (Parijs: Trinquart, 1833-34). Agnodice zou de eerste vrouwelijke arts zijn geweest, die zich als man vermomde omdat het voor vrouwen verboden was geneeskunde te beoefenen. Bij gebrek aan historische bronnen vermoeden historici dat het om een mythe gaat, die via visuele overlevering doorleeft.

Bron Wikimedia Commons

Hoe herken je een wetenschapper?

Gaat het om de stereotiepe beeldvorming van wetenschappers zoals hierboven geschetst, dan wordt steevast verwezen naar de zogenaamde Draw a Scientist-test (DAST), in 1983 gemunt door David Wade Chambers. Via een tekentest bij duizenden kinderen bracht Chambers het bestaande stereotiepe beeld van de wetenschapper in kaart. Deze beeldvorming was echter breder verspreid: ‘The standard image, though it has been considered so, is not simply a child’s image’, stelt Chambers (1983, 256), ‘when asked to “draw a scientist,” even scientists themselves utilize the standard image’. Dat kinderen en volwassenen wetenschappers op dezelfde manier verbeelden is niet vreemd: de typische visuele kenmerken staan immers symbool voor aspecten van  wetenschap. Een bril kan wijzen op lang geconcentreerd turen, de baard kan refereren aan lange werkdagen en verwaarlozing van lichamelijke behoeften, of symbool zijn voor wijsheid. Chambers’ onderzoek is de voorbije decennia meermaals en in diverse contexten herhaald. Daarin blijft het stereotiepe beeld in grote lijnen overeind, al tekenen kinderen vaker vrouwen sinds hun zichtbaarheid in de wetenschap toeneemt, en komt er dus stilaan verandering. 

Dergelijke stereotypen zijn stevig ingebakken in onze collectieve verbeelding. Dat is niet enkel te wijten aan de media, maar ook aan de wetenschappers zelf die dat beeld mee vormgeven en cultiveren. Sinds wetenschap zich vanaf de negentiende eeuw vestigde in instituten zoals universiteiten en genootschappen, wilden wetenschappers, professoren, of geleerden de eigen legitimiteit beschermen en waarborgen. Daarbij maken ze handig gebruik van theatrale trucjes en sociale scripts: om geloofwaardig over te komen en (h)erkend te worden, spelen zij in op de verwachtingen, bestaande sociale en professionele rollen, beelden en verhalen die hun tijdgenoten herkennen en associëren met serieuze wetenschap. Op die manier hebben ze zelf bijgedragen aan de beeldvorming van hun beroep in populaire cultuur. 

Van statussymbool tot vermomming

De sociale scripts en conventies verbonden met de professionele rol van wetenschappers kunnen ook op meer ambivalente manieren worden ingezet. Zo is bekend dat vrouwen zich als mannelijke arts verkleedden om hun roeping te kunnen volgen toen dat beroep nog tot mannen was beperkt. Dergelijke crossdressing-praktijken gaan terug tot de oudheid. In de zestiende eeuw werd zelfs een woord, ‘charlatan’, bedacht om naar zulke maskerades te verwijzen. In de achttiende en negentiende eeuw gingen ook artiesten, goochelaars en cartoonisten pienter gebruik maken van deze performatieve conventies om het wetenschappelijk bedrijf te verbeelden, of te ontmaskeren. In zogenaamde cabinets de physique, kleine kraampjes of theaters op kermissen en boulevards, presenteerden goochelaars mechanische, optische en later elektrische apparaten om verwondering en nieuwsgierigheid op te wekken. Ze trokken een wetenschappelijke outfit aan, verklaarden zich ‘professor in de natuurkunde’ en kaderden hun demonstraties van physique amusante als wetenschappelijke experimenten. Ze speelden daarbij expliciet met de grens tussen zien, weten en geloven, én met het verwachtingskader van hun toeschouwers. Door in te spelen op de toenemende nieuwsgierigheid naar natuurwetenschap namen goochelaars expliciet afstand van zwarte magie, hekserij en obscurantisme. Op de vleugels van de Verlichting integreerden zij wetenschap en technologie in hun spektakels om het publiek te verbazen, te amuseren, te onderwijzen (en voor de gek te houden).

The cow pock schilderij

Deze artiesten maakten daarvoor gebruik van hetzelfde repertoire van performatieve strategieën als wetenschappers verbonden aan formele wetenschappelijke instellingen. Dat illustreert hoezeer het wetenschappelijke en het populaire domein met elkaar in verbinding stonden. De goochelaars beschouwden zichzelf wellicht niet in de eerste plaats als popularisatoren van de wetenschap, maar hun discours weerspiegelt wel de tijdgeest. Op een handvol echte wetenschappers na die publiek op de voorgrond traden, droegen vooral deze vertolkers van de wetenschap bij aan de beeldvorming ervan, inclusief de bijbehorende kostuums en rekwisieten.

Afbeelding: “The Cow-Pock-or-the Wonderful Effects of the New Inoculation!” Prent uit 1802 door James Gillray.
Bron Wikimedia Commons

Een trapladdertje voor de verbeelding

Deze stereotiepe beeldvorming is erg hardnekkig en werkt door tot vandaag. Maar in de kracht van stereotypen schuilt ook een sterk potentieel. Zo laten gevestigde performatieve conventies populaire cultuur ook toe om wetenschap diverser in beeld te brengen, zoals de Donderkat-reeks al liet zien: een labjas volstaat om iemand, vrouw én moeder, als wetenschapper te karakteriseren. Vandaag wordt bij de productie van films en televisie - maar ook voor andere media zoals games, stripverhalen, theater, en (jeugd)literatuur - bewuster nagedacht over de representatie van onderzoekers. Hoewel nog steeds overwegend witte mannen worden gecast als briljante, heldhaftige onderzoekers (meestal in sciencefiction), zien we toenemend meer steractrices in wetenschappelijke rollen waarin zij de plot bepalen met hun erudiete kennis. Recent zien we zelfs voorbeelden uit de humane wetenschappen, sowieso al wat onderbelicht in cinema en andere cultuurvormen. Denis Villeneuve castte voor zijn science-fiction Arrival (2016) Amy Adams als een professor taalkunde; en Tilda Swinton vertolkte recent de rol van een professor in de narratologie in de romantische fantasy film Three Thousand Years of Longing (2022). Het zijn blockbusters met relatief complexe, vrouwelijke academisch personages in de hoofdrol.  

Ada dapper wetenschapper

Ook in cultuur voor kinderen ontstaat meer variatie. Waanzinnige geleerden en verstrooide professoren zijn in de hedendaagse Nederlandse jeugdliteratuur vooral nog in boeken voor jongere lezers (negen- tot twaalfjarigen in het bijzonder) vertegenwoordigd. Steeds vaker vullen ook moeders die rol in: in de eerstelezersreeks rond Rapp en diens robotbroer Rob bedenkt de moeder - mét labjas! - allerhande uitvindingen die door haar kinderen onbedachtzaam worden ingezet. Een stuk genuanceerder is de reeks rond Keverjongen van M.G. Leonard, waarin de als waanzinnige geleerde geportretteerde Lucretia Cutter haar zogenaamde ecologische bekommernis te ver drijft. Dat haar genetisch onderzoek ethisch onwenselijk is, wordt beklemtoond door haar als slechte moeder neer te zetten - stereotiepe kenmerken krijgen hier dus een signaalfunctie en geven de grenzen van aanvaardbare wetenschap aan.

Tekening allerbeste wetenschapper

Intussen is er ook in Belgische stripverhalen meer ruimte voor experiment. Die bleven nog lang nadat de wetenschappelijke gemeenschap diverser werd, een vergaarbak voor stereotiepe professoren, tonen Baldwin van Gorp en Els Rommes in hun verhelderende artikel Scientists in Belgian comics (2014). Zo gaat striptekenaar Wauter Mannaert in zijn reeks rond Yasmina ook aan de slag met de verbeelding van die waanzinnige geleerde: hij tekent een vrouw met excentrieke bril en grimmige blik die aanvankelijk de wetenschap de rug wil toekeren nadat haar experiment tot misbruik en maatschappelijke schade heeft geleid. In het prentenboek De allerbeste uitvinding van de hele wereld (2021) tekent Shamisa Debroey een zwart meisje in de rol van uitvinder: haar profiel is vanaf de beginpagina’s visueel af te lezen aan onder meer de tekening op millimeterpapier en de buizenconstructie met borrelende erlenmeyers waaraan ze zit te sleutelen. De Netflix-serie Ada Twist, Scientist (2021), gebaseerd op de gelijknamige prentenboeken, toont hoe een trio kinderen - geregeld met veiligheidsbril en labjas - vragen en uitdagingen wetenschappelijk aanpakken. Dankzij de relicten van de stereotiepe verbeelding van de wetenschapper kunnen deze personages een plek innemen in verhalen - en, uiteindelijk, fungeren als rolmodel voor een diverser publiek. Die complexer en anders uitgetekende personages steunen op stereotiepe kenmerken en elementen die over de types heen terugkeren, zoals kleding en attributen.

Dat stereotiepe kenmerken in de populaire beeldvorming zo lang overleven, toont vooral de nood aan een mentale ‘kapstok’: de labjas werkt als een pars pro toto of opstapje naar de categorie ‘wetenschapper’. Tekenaars, schrijvers, kinderen én wetenschappers maken hier (al dan niet bewust) handig gebruik van. Zo bekent experte wetenschapscommunicatie Sarah Davies dat zij op een wetenschapsfestival voor het brede publiek een labjas draagt én daar trots op is, ook al draagt zij die als sociale wetenschapper normaal niet. Daarin is ze geen uitzondering: onderzoek suggereert dat wie een labjas draagt bij wetenschappelijke activiteiten meer geneigd is zichzelf erkend te zien als iemand die wetenschappelijke kennis heeft. Enclothed cognition, zoals onderzoekers Adam en Galinsky dat idee noemen, draagt de symbolische waarde van bepaalde beroepskledij over op de drager. Kortom, de kleren van de wetenschapper zetten de onderzoekers niet per se in hun blootje, zoals bij de keizer het geval was. Wel integendeel, dankzij performatieve elementen zoals kleding kunnen mensen die aanvankelijk niet tot de wetenschappelijke gemeenschap behoorden of als zodanig (h)erkend werden, daar (al dan niet in fictie) een rol claimen. De evolutie in beeldvorming werkt uiterst traag, maar wellicht kan die labjas dan over enkele jaren écht uit, en niet enkel in het regenwoud.    

Verder lezen
Het verslag over de eerste reeks DAST is na te lezen in: D.W. Chambers, “Stereotypic images of the scientist: The draw-a-scientist test”, in: Science Education, 67.2 (1983), p. 255-265. De opvolging ervan in de daaropvolgende decennia wordt beschreven in: D. I. Miller, K. M. Nolla, A. H. Eagly, and D. H. Uttal, “The Development of Children's Gender-Science Stereotypes: A Meta-analysis of 5 Decades of U.S. Draw-A-Scientist Studies”, in: Child Development, 89 (2018), p. 1943-1955. Over karikaturen en portretten in wetenschapsgeschiedenis, zie het werk van historica Patricia Fara.