Lies Geris op retraite
Dagboek
04 februari, 2016

Liefste dagboek van een interdisciplinaire wetenschapper

Met een zucht doe ik mijn laptop dicht. De internetconnectie hier als zwak omschrijven, is nog licht uitgedrukt. Hetzelfde geldt voor gsm-ontvangst. Ik bevind mij nochtans niet in een of ander exotisch land, maar gewoon in België. Alleen ligt Werpin, diep verscholen in de Ardense bossen, blijkbaar buiten het bereik van  moderne communicatietechnologieën.

We zijn hier op retraite. Niet echt om geestelijk te bezinnen, maar wel om de groepsdynamiek te stimuleren.  Wij, dat is Prometheus, een interdisciplinaire groep van onderzoekers die allemaal bijdragen tot de zoektocht naar de beste behandeling voor grote en niet-helende botdefecten. In onze groep zijn er materiaalkundigen, biomechanici, bio-ingenieurs, biomedische wetenschappers, biologen, tandartsen, artsen en laboratoriumtechnologen. En omdat ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, levert onze samenzang af en toe wel eens een kakofonie op. 

Het succes van een interdisciplinaire groep hangt heel sterk af van de mate waarin de groep een eigen taal kan ontwikkelen. Vlak na de oprichting van Prometheus in 2006, toen de groep nog klein was, vormde dat geen probleem. Iedereen wist precies waar de ander mee bezig was en er was tijd genoeg om elke onderzoeksstap tot in detail uit te leggen. Ondertussen zijn we echter uitgegroeid tot een groep van meer dan vijftig mensen. Die zitten verspreid over verschillende campussen in Leuven, Heverlee en zelfs Luik. Om de ontwikkeling van die zo noodzakelijke gemeenschappelijke taal te bevorderen, komen we elke donderdag samen voor journal clubs en datasessies. In journal clubs bespreken we recent verschenen publicaties van andere groepen.  In datasessies tonen onderzoekers de eigen resultaten die ze de afgelopen maanden over een specifiek thema verzameld hebben. Deze bijeenkomsten helpen enorm, maar daarna gaat iedereen toch weer terug naar de eigen campus, het eigen kantoor, waardoor van groepsdynamiek nooit echt sprake is. Sinds 2008 proberen we dit op te lossen door het organiseren van een jaarlijkse retraite, waarbij we drie dagen lang onafgebroken samen zijn. Zonder andere besognes, zonder andere collega’s. En ook zonder wifi, blijkbaar.

Tijdens die drie dagen wordt er niet enkel rondgelummeld en gefilosofeerd over wetenschap, neen, het is altijd een behoorlijk druk programma met een mix van wetenschappelijke activiteiten en teambuilding. Vandaag beginnen we met een alternatieve versie van onze traditionele journal club. We worden ingedeeld in min of meer monodisciplinaire groepjes (ingenieurs bij ingenieurs, biologen bij biologen, enz.). Elk groepje krijgt een paper geschreven door een collega uit een ander groepje, en daarover moeten we vervolgens een presentatie voorbereiden.  De groepsleiders mogen helpen met de voorbereiding, maar krijgen strikte orders om tijdens de presentaties hun mond dicht te houden. Nu zijn we het wel gewoon te luisteren naar een presentatie over onderzoek uit een andere discipline, maar dat onderzoek nu ook zelf moeten gaan uitleggen aan collega’s is een volledig ander verhaal. In mijn groepje wordt dan ook keihard gewerkt, al even hard gediscussieerd en zelfs regelmatig eens gevloekt tot iedereen zich min of meer comfortabel voelt bij wat we aan de andere groepjes moeten vertellen.  
Terwijl de ene groep na de andere een presentatie geeft, verbaas ik me over de enorme evolutie die de doctoraatsstudenten hebben gemaakt sinds ze in onze groep begonnen zijn. Ik zie één van mijn eigen doctoraatsstudenten, een toegepast wiskundige, een behoorlijk overtuigende uitleg afsteken over de selectie van stamcellen. In gedachten ga ik terug naar de allereerste datasessie die hij bijwoonde. Het onderwerp was de matrix, een begrip dat een wiskundige niet vreemd is. Maar helaas voor hem ging het helemaal niet over de wiskundige matrix, maar over de extracellulaire matrix, één van de grondstoffen van biologische weefsels. Wat verderop in de presentatie bleek het woord ‘model’ opeens ook geen computermodel (en zelfs geen supermodel) meer te zijn, maar een muis, en een buffer was plots een vloeistof in plaats van een tijdelijk geheugenopslag in je computer. Na amper vijf minuten zat hij al enigszins verwilderd om zich heen te kijken en nog vijf minuten later had hij het helemaal opgegeven. Diezelfde student staat nu dus uit de losse pols te spreken over genexpressie, western blots, in vivo essays en meer van dat alles voor een publiek dat voor de helft uit biomedisch geschoolde mensen bestaat. Ik ben ontzettend trots.

De presentaties verlopen in een joviale sfeer. Aangezien niemand de dans kan ontspringen, verdwijnt de gêne algauw. Zowat 90% van wat we elkaar vertellen, blijkt wetenschappelijk correct. Om de andere 10% wordt hartelijk gelachen. Wanneer mijn wiskundige zich vergist en op de histologische coupe die geprojecteerd wordt wijst naar bot terwijl hij over kraakbeen spreekt, kan een collega-groepsleider het niet laten om een gevatte opmerking te maken. Alsof zijn groepje mijn paper helemaal juist geïnterpreteerd had! Iedereen weet toch dat een parameter en een variabele twee  totaal verschillende dingen zijn.  Het steekspel is begonnen – zo mogen de groepsleiders dan toch ook iets zeggen die namiddag. 

Na de middag is het tijd voor wat minder wetenschappelijke getinte activiteiten. Een van mijn postdocs doet bij wijze van hobby aan taiko, Japans trommelen, en heeft haar coach weten te overtuigen om ons zootje ongeregeld een try-out te komen geven. De groep is te groot om allemaal samen te kunnen trommelen en dus mag de éne helft van de groep het beste van zichzelf geven onder het geamuseerd toeziend oog van de andere helft.  Ik merk al snel dat de raad om sportkledij aan te trekken terecht is: taiko is niet zomaar wat op een trommel slaan, het is een totale body work-out. 

Ik heb een trommel op de laatste rij gekozen en kan van daaruit de andere deelnemers in het oog houden. Grappig is dat bij veel mensen de manier waarop ze aan onderzoek doen ook terug te vinden is in hun spel. Sommigen gaan er duidelijk volledig voor en amuseren zich goed.  Anderen blijken ook bij taiko eerder perfectionistisch en beginnen meteen te fronsen van zodra ze uit het ritme slaan of afgeleid worden. En tot slot zijn er de bedachtzame types, die liever geen al te grote bewegingen maken of al te luid roepen. Hier en daar zie ik echter ook een totale persoonlijkheidswissel. Een notoir haantje-de-voorste verdwijnt ineens in de massa en een eerder terughoudende groepsleider probeert haar doctorandi (die van het competitieve type zijn) ineens van de wijs te brengen door voor hun neus gek te gaan doen. Hilariteit alom. 
Na zo’n krachtinspanning is het de beurt aan een andere fijne retraite-traditie: het internationale buffet. Toen de groep kleiner was, werd er elke maaltijd door een andere landengroep gekookt, maar dat begon een beetje uit de hand te lopen met onderzoekers die halverwege de groepsactiviteiten wegliepen om te beginnen koken. We houden het deze keer dus op zelf samenstelbare pita’s (zodat aan alle medische en religieuze diëten tegemoet kan worden gekomen), gevolgd door een internationaal desserten-buffet. De tafel kreunt onder het gewicht van al de zoetigheden van over de hele wereld. Allen geven kort wat uitleg over wat ze  gemaakt hebben. Opnieuw kom ik weer heel wat dingen te weten over onze onderzoekers.
Buikje (te) vol, quizzen maar! Af en toe staat een vrijwilliger op om een quiz voor ons te maken, maar ik moet eerlijk zijn: meestal beschouwen we dit als een gedroomd karweitje voor nieuwe doctoraatsstudenten. ..    De quiz is leuk, en af en toe wat bitsig wanneer het er om begint te spannen. De meeste wetenschappers zijn competitief ingestelde mensen; daar zijn wij geen uitzondering op. En als we ook maar even de kans schoon zien, dan klagen we de jury luid en uitgebreid aan wegens onterechte beslissingen. Om vervolgens evenveel tegenwind te krijgen van de jury….

De quiz is vooral de uitgelezen voorbereiding van het meest belangrijke gedeelte van ons avondprogramma: tooghangen! Ik leer heel wat bij over internationale politiek, doe ideeën op voor geweldige vakantiebestemmingen, en verneem wat er allemaal vreemd is aan België. En toch, jawel, komen onze gesprekken uiteindelijk altijd weer uit bij de planning van nieuwe projecten en een volgende reeks experimenten. Belgisch bier is in het verleden al meermaals de ideale katalysator gebleken voor onze beste interdisciplinaire experimenten en samenwerkingen (al blijken, toegegeven, niet alle briljante ideeën even briljant wanneer ze bij daglicht en zonder bier worden bekeken). Zeg nu nog eens dat België geen interdisciplinair onderzoek faciliteert. 
Net voor het slapengaan probeer ik nogmaals de wifi aan de praat te krijgen om mijn e-mails te kunnen checken, maar de Ardense bossen blijven tegenwerken. Dan maar de slaapzak induiken en nog wat slaap bijeensprokkelen voor we morgen aan een nieuwe reeks activiteiten beginnen. Al houdt het programma voor mij wel op in de namiddag. ‘Principal Investigators not invited’ staat uitdrukkelijk bij het avondprogramma van dag twee. En dat is toch even een persoonlijke reality check. Ik mag dan wel lid zijn van de Jonge Academie en me met mijn vijfendertig lentes nog een academische snotneus voelen, voor sommige onderzoekers ben ik al deel van het (oude) meubilair. 

Alleen enkele muggen houden mij nu nog uit mijn slaap. Ik overweeg nog even om op muggenjacht te gaan, maar ben uiteindelijk toch te moe, en hoop dan maar dat een van de collega-groepsleiders met wie ik de kamer deel aanlokkelijker zal blijken voor muggen dan ik. Zou biomedisch bloed beter smaken dan ingenieursbloed? Lang leve de interdisciplinariteit!