Antropoloog Noel Salazar
Dagboek
27 april, 2015

Liefste dagboek van een antropoloog

‘Toon eens jouw kamer! Waar is het bed? En de badkamer? Wat zie je uit het raam? Waar zijn de andere mensen?’ Het zijn de standaardvragen die mijn dochters van vijf en zeven me voorschotelen wanneer ik in het buitenland zit—‘voor het werk’—en we via Skype gemoedelijk met elkaar videobellen. Het zouden uitstekende antropologen zijn, bedenk ik zo. Die prangende interesse voor het onbekende en de andere is immers wat antropologie, als holistische wetenschap van de mens, drijft. 

Mijn klassieke antwoorden op hun vragen (‘deze kamer heeft zo’n grote ramen dat ik me precies als een vis in een aquarium voel’, ‘de badkamer is zo klein dat je de deur moet openlaten als je op het toilet wil zitten’, ‘jullie zouden de veerkracht van mijn bed hier enorm appreciëren’) doen een beetje denken aan de schrijfsels van Xavier de Maistre. Op het einde van de achttiende eeuw produceerde deze Fransman twee opmerkelijke boeken: Voyage Autour de ma Chambre en Expédition Nocturne Autour de ma Chambre. Daarin beschreef hij, tot in de kleinste details, wat hij allemaal observeerde in de paar vierkante meters rondom hem.

In tegenstelling tot de Maistre’s beperkte studieterrein voeren antropologen onderzoek in de verste uithoeken van de planeet alsook in de straat om de hoek. Wij bestuderen mensen, in elke denkbare omgeving en alle mogelijke omstandigheden. Zelf heb ik onderzoek gedaan naar toeristische gidsen in Indonesië en Tanzania, naar Belgische migranten in Chili en naar expats in Brussel (waar ik, als ingeweken West-Vlaming, woon). Ik interesseer me vooral voor mensen die grenzen oversteken, fysieke zowel als symbolische. Wat betekent het als een Erasmusstudent op uitwisseling gaat of iemand in het verre buitenland gaat rondtrekken als rugzaktoerist? En waarom vinden we dergelijke grensoverschrijdende mobiliteit beter dan mensen die immigreren naar België of rondtrekkende Roma? Dit is het soort vragen die mijn antropologisch onderzoek stuurt.

Maar wat ‘doet’ een antropoloog eigenlijk? Een dagboekfragment schetsen van een ‘normale’ werkweek is onbegonnen zaak omdat elke week anders is. In het academische landschap zijn antropologen vaak buitenbeentjes, niet omdat we dat graag hebben, maar omdat onze manier van werken moeilijk past in het algemene keurslijf waarbinnen ‘wetenschappers’ gedwongen worden. Ik omschrijf antropologie graag als een ‘trage’ wetenschap. Het begrijpen en verstaan van menselijke relaties, handelingen en ideeën vergt immers veel tijd (en geduld). We leren andere talen en denkwijzen en vertoeven soms lange tijd ‘elders’ om andere culturen te doorgronden. Ondanks het feit dat er meer en meer in teamverband gewerkt wordt, kun je niet omheen de zware persoonlijke investering die elk etnografisch veldwerk vergt. Zo’n werkwijze staat haaks op de verwachting dat er snel veel ‘kennis’ geproduceerd wordt, al levert het wel een schat aan unieke inzichten op.

Voor mijn onderzoek naar de praktijken van toeristische gidsen, bijvoorbeeld, verhuisden mijn vrouw en ik voor een jaar naar Indonesië. We woonden in de stad Yogyakarta, het culturele hart van het eiland Java. Dankzij eerder gelegde contacten en de samenwerking met de lokale Universitas Gadjah Mada kon ik meteen aan de slag (en mijn vrouw vond snel werk bij een internationale NGO). Ik had lange gesprekken met vele gidsen, observeerde hen tijdens hun werk en daarbuiten en volgde ook verschillende gidsenopleidingen mee. Het verliep allemaal heel vlot, tot de regio geteisterd werd door een reeks natuurrampen: een vulkaanuitbarsting, een zware aardbeving (waarbij circa 6,000 mensen het leven lieten) en een tsunami. Terwijl deze situatie mijn oorspronkelijke onderzoeksagenda serieus door elkaar schudde, leidde het ook tot een intiemere verbondenheid met mijn ‘informanten’ (en dus tot kwalitatief betere data). Daarnaast kon ik veel unieke informatie verzamelen over noodhulp bij rampen, een totaal ongepland nevenproject.

‘Papa, heb je het beertje al ontmoet in Londen?’ Nee, beer Paddington heb ik nog niet gezien (of is dit een hint van dochterlief om niet te vergeten een cadeautje te kopen?). Mijn agenda is goed gevuld. Na de stafvergadering maandagochtend op de faculteit in Leuven ging het met de Eurostar richting Engeland. ’s Avonds gaf ik een goed bijgewoonde lezing aan de School of Oriental and African Studies van de University of London, een ‘sneak preview’ van een hoofdstuk uit een boek dat ik aan het schrijven ben over de link tussen reizen en persoonlijke transformatie. Dinsdag mocht ik bij het BBC-radioprogramma The Forum langs. Samen met neurowetenschapper Peter Tse en schrijfster Arundhathi Subramaniam filosofeerde ik er over de rol van de verbeelding. Woensdag stelde ik de kernideeën uit mijn monografie Envisioning Eden voor aan een groep van marketingdeskundigen aan de Middlesex University Business School. Tussendoor had ik ook een werkvergadering met de directeur van het Royal Anthropological Institute en een gezellig wederzien met een oud-studente. 

‘Tot vanavond meiden!’ sluit ik ons gesprekje af. Ik moet er nu snel vandoor, anders mis ik mijn trein terug naar huis nog. Een passend cadeautje zal ik ditmaal niet vinden, al heb ik wel het een en het ander te vertellen (waarmee ik hun nieuwsgierigheid wil prikkelen voor de geplande gezins-citytrip naar London later dit jaar). Terug naar België dus. Omdat antropologen niet echt kantoorratten zijn, werd dit academiejaar afgesproken dat iedereen van onze onderzoeksgroep elke donderdagmorgen zou vrijhouden voor elkaar (overlegmomenten, seminaries, workshops, etc.). Vandaag zal ik deze belofte al moeten breken, maar ik ben gelukkig wel nog net op tijd voor de wekelijkse lunch met mijn doctoraatsstudenten.

Als onderzoeksprofessor heb ik minder lesopdrachten en geef ik dit semester weinig les. Dankzij deze regeling is het mogelijk om langere perioden van veldwerk in te lassen, en veel te kunnen schrijven. Dit is een ideaal statuut voor antropologen, al moeten onderzoekers uit andere disciplines ook heel regelmatig hun thuisbasis verlaten. We leven namelijk in een tijd waarin mobiliteit hoog in het vaandel gedragen wordt. De Maistre had niet veel keuze: hij kwam tot zijn originele beschrijvende methode terwijl hij onder huisarrest zat. Ironisch genoeg is ook de antropologie, zoals wij die vandaag kennen, ontstaan uit een geval van ‘onvrijwillige immobiliteit’. Bronisław Malinowski, één van de grondleggers van de discipline, strandde op enkele eilandjes in de Stille Oceaan tijdens de Eerste Wereldoorlog. Omdat hij niet terug naar Europa kon, besloot hij van de gelegenheid gebruik te maken om wat etnografisch onderzoek te doen in de regio. Zijn experimenten leidden tot de methodologie van ‘participerende observatie’ die nog steeds als standaard geldt binnen de antropologie.

Omdat ik mobiliteit bestudeer, moet ik bijna constant ‘op de baan’ zijn. Dat is wat velen veronderstellen: ‘Gelukzak! Voortdurend reizen en er nog voor betaald worden ook!’. Dergelijke commentaren bevestigen de positieve waarde die mobiliteit toebedeeld krijgt binnen onze maatschappij. Toegegeven, ik zit vaak in het buitenland. Toch ontsnap ook ik niet aan de standaardverantwoordelijkheden van academici: lesgeven, studenten begeleiden, examens afnemen, vergaderingen en werkseminaries bijwonen, enzovoort. Af en toe organiseer ik een langere periode van etnografisch veldwerk in het buitenland, en daar probeer ik dan een familievakantie aan te koppelen (zo kunnen mijn nieuwsgierige dochters zelf ervaren wat het betekent op een ‘onbekende’ plaats te vertoeven). 

Aangezien transnationale mobiliteit mijn onderzoeksdomein is, ervaar ik reizen misschien anders dan de modale reiziger. Zo zat ik vorig jaar een hele dag vast op Zaventem. Het vertrek van mijn vlucht naar Chicago werd keer op keer uitgesteld, tot ze uiteindelijk geannuleerd werd. Daardoor kon ik niet deelnemen aan de workshop (over mobiliteit) waarvoor ze me ginds hadden uitgenodigd. Miserie alom in de luchthaven, maar voor mij als antropoloog een gedroomde kans om te observeren wat er allemaal gebeurde en om gestrande passagiers te interviewen. Ik werd onlangs een ‘frequent flyer’. Ironisch genoeg gebeurde dat niet omdat ik zoveel gevlogen had, maar wel dankzij de genereuze bonuspunten die ik ontving voor de vele stakingen en annuleringen waar ik het slachtoffer van was geworden (mijn persoonlijke ervaring met ‘onvrijwillige immobiliteit’).

Na de lunch en een fikse wandeling met een van mijn studenten (een ideale mobiele methode om van gedachten te wisselen), volgt de maandelijkse videoconferentie met mijn collega’s van de International Union of Anthropological and Ethnological Sciences, een internationale vakvereniging waarvan ik ondervoorzitter ben. Mobiele technologie laat ons toe om een vergadering te hebben met mensen uit Australië, China, Groot Brittannië, Indië, Japan, Kroatië, Mexico, de VS en Zuid-Afrika. Alvast heel wat verplaatsingskosten uitgespaard! Daarna gaat het richting Brussel. Mijn prinsessen lijken het verhaal van de Londense beer al terug vergeten te zijn. Zonder verre reizen is er ook heel wat in hun leefwereld gebeurd, waarover druk verteld moet worden. Als mijn dochters in dromenland zijn, keer ik terug naar de harde realiteit van mijn mailbox: het belooft nog een lange avond te worden. Gelukkig kan ik de volgende dagen thuis werken aan een van mijn schrijfprojecten. En het glaasje rode wijn met vrouwlief doet me pas echt beseffen hoe goed het voelt om thuis te zijn.

Misschien was het voorbeeld van de Maistre nog zo slecht niet, bedenk ik. Zijn verplichte immobiliteit leidde immers tot heel wat creativiteit. We moeten niet ver zoeken naar voorbeelden van innovatieve werken die in gevangenschap geschreven werken (de zogenaamde ‘gevangenisliteratuur’). Denk maar aan novellisten (zoals Miguel de Cervantes, Pramdoedya Ananta Toer of Ken Saro-Wiwa), civiele activisten (zoals Martin Luther King of Nelson Mandela) en denkers (zoals Boethius, Ludwig Wittgenstein of Antonio Gramsci). Er is een gegronde reden waarom sabbaticals zo in trek zijn onder academici. Niet om mobiel te zijn en de wereld rond te trekken, maar om in afzondering (en zonder al te veel afleiding) te kunnen denken en schrijven. Zoals de Maistre het ons lang geleden leerde: de geestesgesteldheid waarmee we ‘reizen’ is veel belangrijker dan de bestemming…

Links
Website: http://kuleuven.academia.edu/NoelBSalazar
Recente interviews (Nederlands): http://www.brusselnieuws.be/nl/nieuws/antropoloog-noel-salazar-toerisme-het-kopen-van-een-droom en https://nieuws.kuleuven.be/node/14814
Recent interview (Engels): http://www.bbc.co.uk/programmes/p02h6qbz
Blog: http://blog.associatie.kuleuven.be/noelbsalazar/
Twitter: @NoelBSalazar